Bij Vlaamse schrijvers denken veel mensen aan grootheden als
Tom Lanoye, Dimitri Verhulst en Kristien Hemmerechts. Bekende namen die veel
aandacht van de media krijgen en wiens boeken tot aan de plafonds worden
gestapeld in de boekwinkels.
Een schrijver waar ik de Nederlandse media en de Nederlandse
lezers om mij heen een stuk minder over hoor is Jan van Loy. Wellicht, of
hopelijk vergis ik me enorm en is er buiten mijn weten om een enorme schare
fans. Anders dan dat verspreid ik het graag het Van Loy evangelie.
Mijn oude docent Vlaamse letterkunde vertelde een paar jaar
geleden over een bepaald cliché dat vaak wordt gebruikt om het verschil tussen
Nederlandse en Vlaamse schrijvers aan te duiden: Nederlanders schrijven met hun
hoofd, Vlamingen schrijven met hun buik.
Als ik kijk naar de meeste schrijvers die ik heb gelezen
klopt dit cliché grotendeels, het is niet voor niets een cliché natuurlijk. Een
typische ‘hoofdschrijver’ is bijvoorbeeld Harry Mulisch. Het is niet zo dat de
beste Mulisch zonder emoties of ervaring schrijft, integendeel. Maar zijn werk staat er om bekend dat het uiterst
zorgvuldig is opgebouwd; ieder detail is precies uitgekiend, iedere naam is
zorgvuldig bedacht, over iedere dialoog wordt dagenlang nagedacht. Niemand, helemaal
niemand zal de grote Mulisch op een toevalligheid kunnen betrappen. W.F. Hermans sprak lang geleden al dat er in
Mulisch’ oeuvre geen mus van het dak kan vallen zonder dat het gevolgen heeft.
Aangezien een redelijk grote hoeveelheid lezers in Nederland
wel ooit iets van Mulisch heeft gelezen, mag het wel duidelijk zijn wat er
ongeveer met een hoofdschrijver bedoeld wordt.
Veel Vlaamse schrijvers staan er echter om bekend dat ze
‘buikschrijvers’ zijn, twee goede voorbeelden zijn Tom Lanoye en Dimitri
Verhulst. Een buikschrijver bereidt niet ieder boek tot in uiterst detail voor maar
begint ‘gewoon’ met schrijven. Dat ‘gewoon’ laat ik tussen haakjes staan. Een goede buikschrijver laat in ieder geval niet de indruk achter dat zijn of
haar boeken volledig uitgekiend zijn.
Buikschrijvers Lanoye en Verhulst gebruiken beiden hun leven
als grote inspiratiebron: rauwe, ietwat ranzige beschrijvingen van hun
ontluikende, wel of niet heteroseksuele gevoelens, hun naaste familie zoals
ouders en broers die de nodige indrukken hebben achtergelaten, anekdotes over
buurvrouwen en slagersdochters die op het eerste gezicht geen belangrijke
functies lijken te hebben in het verhaal. Niet alles dat in het leven gebeurt
heeft immers een functie. De buikschrijver is een schrijver die voelt wat hij
of zij opschrijft, die soms in het wilde weg lijkt te schrijven en die het vaak
wat minder nauw neemt met de zorgvuldigheid die de hoofdschrijver nu juist zo
kenmerkt.
Jan van Loy is anders. Van Loy is een
hoofdschrijver. Hij schrijft niet of nauwelijks over zijn eigen leven maar over
het leven van anderen. Alfa Amerika is een grandioos voorbeeld van diverse
verhalen die van Loy met elkaar weet te verweven. Deels is fictie, deels is gebaseerd
op de geschiedenis. Het strookt niet volledig met de ware gebeurtenissen maar van
onzorgvuldigheid kun je Van Loy absoluut niet beschuldigen. Van Loy is een uiterst nauwkeurige verhalenverteller. Zijn verhalen zijn
geconstrueerd en bedacht. Hij is geen buikschrijver die zijn verhaal kwijt 'moet' maar een rasechte stylist.
Ik, Hollywood is zijn nieuwste werk. Wederom een epos
gebaseerd op elementen uit de Amerikaanse geschiedenis. Net als in Alfa Amerika
heeft Van Loy als inspiratiebron een bekende Amerikaan genomen en een verhaal geschreven rondom zijn leven. De inspiratiebron dit keer is Louis. B. Mayer, de baas
van Metro-Goldwyn-Mayer en een van de eerste Hollywood moguls. De hoofdpersoon heet Louie Peters. Aan het begin van de
roman is hij een zeventienjarige jongeman die samen met zijn broer Charlie de eerste stappen zet op wat ooit Hollywood zou worden: ze gingen ‘filmpjes’ maken. Louie groeit uit tot de grootste baas van Hollywood en zijn naam wordt tot in Europa bekend. Behalve het
levensverhaal van de harde maar toch gevoelige Louie, dat bol staat van de
intriges en schandalen, ziet de lezer wat meer van het almachtige Hollywood uit de eerste helft van de twintigste eeuw. De wereld achter de zwart-wit filmpjes,
met of zonder geluid.
Tegenwoordig, in het 3D tijdperk, doen die filmpjes ons
vaak wat melig en simpel aan, maar toentertijd waren ze ontzettend populair. De
Angelina’s en Brad’s van toen waren ware filmsterren. Hun pasgeborenen werden
destijds nog niet schaamteloos op de voorkanten van schreeuwerige tijdschriften
geëxploiteerd. Vrouwelijke filmsterren mochten nog cellulitis hebben want ze werden toch niet door paparazzi gefotografeerd op het strand. De filmsterren hadden toen nog mysterie om zich heen hangen,
iets dat van oudere tijden is.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten